En dan zeg ik ‘Yes’ op de vraag van het meisje: we gaan. Een vertrouwenwekkend handje kruipt in de mijne en samen lopen we naar haar nieuwe huis. Al plassen ontwijkend laveren we door het kamp. Vrachtwagens rijden af en aan met bakken vol puin dat wordt gebruikt om het kamp op te hogen. Af en toe probeert een jochie levensgevaarlijk een stukje mee te liften achterop. Tussendoor lopen opgeschoten jongelui, moeders met kinderen, alleenstaande jonge mannen met een tasje boodschappen… Aan mijn hand doet het meisje af en toe een huppeltje. Verder gaat de weg, langs een rij chemische toiletten, de wachtrij voor het eten, het inzamelpunt voor lege flessen, een groepje rolcontainers… Dit is haar wereld. Dit is haar leven. Voor hoe lang nog?
Als na ons ook het busje met spullen arriveert bij het nieuwe onderkomen, zetten we alles maar buiten voor de ingang. Moeder overste is er namelijk nog niet en zíj gaat over de inrichting van de tent. Het meisje helpt ijverig met het uitladen van de spullen. Zomaar een paar uur hebben onze wegen elkaar gekruist. Mijn vliegticket terug naar Nederland is al geboekt, maar hoe lang zal voor haar de onzekerheid nog zijn? Waar zal haar reis verder heen gaan?